Recensie

Candilis-Josic-Woods: dialectiek van de moderniteit

Bouwen voor de massa was volgens George Candilis, Alexis Josic en Shadrach Woods de hoofdtaak van de architectuur en stedenbouw. Twee concepten stonden bij hen centraal: humanisme en regionalisme. Tom Avermaete schreef een dissertatie over de ontwerpopvattingen en het werk van de drie.

v.l.n.r. Georges Candilis, Alexis Josic, Shadrach Woods

Cité Verticale Casablanca (Marokko), 1952

‘And if there are no more cities, we return to savagery.’ Het is één van de twee citaten van Shadrach Woods waarmee Tom Avermaete zijn boek begint. Een citaat dat na de weken van onrust in de Franse banlieues ineens in een heel ander daglicht is komen te staan. Zeker voor wie de onlusten ziet als een gebrek aan beschaving, of met andere woorden een ‘return to savagery’, zoals de Engelse psychiater Theodore Dalrymple doet. Is hiermee het niet-stedelijke karakter van de banlieues inderdaad aan het licht gekomen? Woods c.s. hebben al vóór de bouw van deze wijken het antistedelijke karakter ervan bekritiseerd. Hoge dichtheid middels hoogbouw was geen garantie voor stedelijkheid.

Candilis, Josic en Woods, die samenwerkten van 1955 tot 1968, zijn vooral bekend geworden als de Franse deelnemers aan Team 10 en door hun winnend prijsvraagontwerp uit 1963 voor de Vrije Universiteit in Berlijn. Avermaete bespreekt hun werk in het licht van wat filosoof René Boomkens het derde stadium van de moderniteit noemt: de opkomst van de massa. Candilis-Josic-Woods zag het bouwen voor de massa als belangrijkste taak van de architectuur en stedenbouw. Voor hen was dit geen negatief gegeven – de architectuur, zo stelden zij, zou zich juist moeten baseren op de onderliggende rationaliteit van de massacultuur en massaproductie. Daarmee doelden ze echter niet op de rationele planning van de banlieues, die in hun tijd werden gebouwd. Die waren niet gebaseerd op het werkelijke leven van de bewoners, maar op gestandaardiseerde maten. Maar als er, volgens hen, iets niet gestandaardiseerd kon worden, was het wel het gebruik van de woning en de woonomgeving. Het onderzoek naar het alledaagse gebruik van de gebouwde omgeving is volgens Avermaete de kern van het werk van Candilis-Josic-Woods en een essentiële verandering ten opzichte van de Moderne Beweging.

Wat deze verandering inhoudt wordt misschien wel het duidelijkst zichtbaar in het project Cité Verticale in Casablanca (1952), dat Candilis en Woods ontwikkelen nog voor ze zich associëren met Josic. Beide architecten ontmoeten elkaar op het bureau van Le Corbusier, waar ze werken aan het ontwerp en de realisatie van de Unité d’ Habitation in Marseille. Bovendien nemen ze deel aan de bekende CIAM congressen en werken mee aan de ontwikkeling van het Grid, een presentatiesysteem dat door Le Corbusier op het zesde CIAM-congres (Bridgewater, 1947) wordt geïntroduceerd. Het grid is een matrix van kolommen en rijen, waarbinnen projecten analytisch gepresenteerd worden. De analyse moet categorieën als ‘omgeving’, ‘gebouwd volume’ en ‘economische en sociale invloeden’ belichten, uiteraard uitgewerkt in de vier bekende CIAM elementen: ‘wonen’, ‘werken’, ‘recreatie’ en ‘infrastructuur’.

Na de Tweede Wereldoorlog vertrekken Candilis en Woods naar de Franse koloniën in Noord Afrika, waar ze zich vooral met woningbouw bezighouden. Ze worden er sterk beïnvloed door het antropologische onderzoek van de Service de l’ Urbaniste naar de dagelijkse woonpraktijk en -omgeving van de plattelandsbevolking. Dit onderzoek nemen ze als uitgangspunt voor hun woningbouw, zoals het genoemde Cité Verticale. Ze presenteren dit plan op het negende CIAM-congres in Aix-en-Provence (1953). Hun presentatie houdt zich niet meer aan de verplichte CIAM-categorieën en elementen, maar brengt juist de woonomstandigheden en -gebruiken van de bewoners in beeld en laat zien hoe die van invloed zijn op hun ontwerp. Een fundamentele verwisseling van het perspectief van de architectuur, dat volgens Avermaete niet zomaar weggezet kan worden als een ordinair generatieconflict tussen de oude CIAM-garde en de jonge bevlogen nieuwe generatie. Volgens hem wordt hier een epistemologische verandering zichtbaar, een veranderende visie op de manier waarop de architectuur kennis verzamelt en wat de bronnen van architectuur zijn.

1 concept van ‘stem’ in project voor Caen-Herouville (Frankrijk), 1961

2 web-project voor reconstructie Frankfurt Römerberg (Duitsland), 1963

Tegenover de CIAM-benadering, die zich baseert op standaarden en een uiteenrafeling van de stedelijke sferen, schuiven Candilis-Josic-Woods (en Team 10) de bewoners en hun woonpraktijk als bron van kennis voor de architectuur naar voren. Avermaete noemt het partnerschap dan ook ‘epistemologists of the everyday’. Want juist, zo stellen de architecten, in het dagelijks gebruik komt de onontwarbare complexiteit van het stedelijk leven tot uiting. Bovendien is de woning de plek waar traditie en moderniteit samen komen. Het ontwerp van Cité Verticale is dan ook gebaseerd op de traditionele patiowoning en neemt de nauwgezette overgang tussen het private en publieke domein in de islamitische traditie tot uitgangspunt. Tegelijkertijd verenigt het ontwerp de traditionele elementen met de moderniteit, met gestapelde bouw, moderne techniek en hedendaagse collectieve voorzieningen.

Avermaete plaatst deze dialectische omgang met de moderniteit, another modern, tegenover zowel de neo-rationele (Rossi c.s.), populistische (Venturi c.s) als neo-moderne (Tschumi c.s.) benadering. Géén van allen komen volgens hem tot een evenwichtige analyse van zowel de stad als het platteland, van zowel de traditie als de moderne tijd. De benadering van Candilis-Josic-Woods is volgens hem veel evenwichtiger, alle aspecten hebben er hun eigen plaats. De architecten onderkenden dat de modernisatie een enorme impact had op het dagelijks leven. Producten als televisie, wasmachine en ijskast werden beschikbaar voor de massa. Dat zorgde niet alleen voor een andere ordening van het leven, maar had ook effect op het gebruik van het stedelijk weefsel. Het leven trok zich terug uit het openbare domein in de steeds comfortabeler wordende woning, een ontwikkeling die door de socioloog Henri Lefebvre ‘privatization of life’ wordt genoemd. De toenemende modernisatie werd niet enkel positief ervaren, soms werd het zelfs als bedreigend gezien. Grote veranderingen brengen ook verlies met zich mee.

Candilis-Josic-Woods hebben deze dubbele ervaring van de moderniteit tot uitgangspunt gemaakt. Volgens hen kon de woning bemiddelen tussen moderniteit en traditie, tussen toekomst en verlies, tussen identiteit en anonimiteit. Ook het bestaande landschap en oude dorps- en stadskernen droeg bij aan de identiteit van nieuwe plannen. Beide visies komen samen in twee concepten in het werk van Candilis-Josic-Woods waar Avermaete op wijst: humanisme en regionalisme. De concepten stonden niet voor normen en vormen, maar vormden juist de uitdrukking van hun concentratie op de wooncultuur als bron, kader en inhoud van architectuur. Humanisme staat voor de gerichtheid op de mens en zijn woonpraktijk, regionalisme voor de geografische expressie ervan. Binnen dit kader kwamen Candilis-Josic-Woods tot een hernieuwde aandacht voor de straat. Juist die publieke ruimte was volgens hen de stedelijke ruimte bij uitstek. Niet de straat in zijn traditionele verschijningsvorm, maar vooral als het netwerk van relaties tussen de verschillende collectieve functies van de wijk en de privé-domeinen van mensen. Deze gedachte leidde tot de bekend geworden concepten ‘stam’, als drager van het stedenbouwkundige plan, en het driedimensionale ‘web’ waar hun ontwerp voor de Universiteit van Berlijn op is gebaseerd.

Another Modern is echt geweldig om te lezen. Avermaete weet het werk heel goed in zijn context te plaatsen, wat noodzakelijk is voor een goed begrip van deze architectuur en stedenbouw. Bovendien blijkt het werk hoogst actueel, Candilis-Josic-Woods onderzoeken thema’s die vandaag de dag in het architectuurdebat weer naar voren komen: het belang van het landschap, de veerkracht van oude structuren, de stad als netwerk, de straat als stedelijk fenomeen bij uitstek en de noodzakelijke flexibiliteit van gebouwen en stedenbouwkundige plannen. Dat maakt dan ook nieuwsgierig naar de actuele stand van zaken van hun werk. Heeft hun soms wel erg utopische visie de tand des tijds overleeft? Hebben hun woningen en stedenbouwkundige plannen inderdaad kunnen bemiddelen tussen verleden en toekomst – ook als de bewoners uiteindelijk toch heel andere levenspatronen bleken te hebben? Overleven hun stedenbouwkundige plannen de ‘verloren beschaving’? Het beantwoorden van deze vragen was niet het doel van Avermaete. Aan dit prachtige onderzoek kan daarom slechts één ding worden toegevoegd: een bespreking van het gerealiseerde werk van het partnerschap Candilis-Josic-Woods.